Mossen - Mos Soorten
Soorten mossen:
Mossen zijn simpele landplanten. Ze hebben onder meer verhoute vaatbundels en wortels. Mossen zijn kleine groene plantjes en hechten zich vast met wortelachtige structuren. Dit verschilt met de echte wortels van andere planten, mos gebruikt geen wortels voor opname van nutriënten.
Mossen zijn primitieve sporenplanten die eerder zijn ontstaan dan varens en paardenstaarten. De eerste landplant wordt verondersteld een levermos te zijn geweest. Er zijn fossielen aangetroffen van levermossen van ruim 475 miljoen jaren geleden.
Generatiewisseling
In een mossenleven is de dominante fase de gametofyt, de mosplant die de gameten vormt: in het archegonium wordt de eicel gevormd, in het antheridium worden een groot aantal zaadcellen gevormd. Uit de door de zaadcel bevruchte eicel ontstaat een diploïde zygote. De ontwikkeling van de zygote vindt plaats binnen het archegonium, waarom men hier spreekt van een embryo. De zygote groeit uit tot een sporofyt, die bestaat uit een steel met een sporen-doosje: het sporogoon of sporekapsel. De sporofyt kan niet zelfstandig leven, maar para-siteert op de mos-plant. De seta is dan ook met een voet vast-gehecht op de mosplant. Het sporogoon is vaak bedekt met restanten van de archegoniumwand, het huikje, een soort mutsje of kapje.
In het sporendoosje worden na de meiose de haploïde sporen gevormd. Uit zo'n spore ontstaat een draadvormige voorkiem, het protonema. Soms heeft het protonema groene delen (chloronema) en leeft wat langer, maar meestal heeft het een korte levensduur. Op het protonema groeien de mosknoppen en daaruit weer nieuwe mosplantjes. Bij tweehuizige mossoorten is er onderscheid tussen mannelijk en vrouwelijk protonema, waarop alleen mannelijke, resp. vrouwelijk mosplanten groeien.
Korstmossen
Korstmos is een samensmelting van twee verschillende organismen: een schimmel, een groenwier of een blauwalg. Deze zijn zo sterk met elkaar verbonden dat ze zonder elkaar niet kunnen overleven.
Een studie gericht op korstmossen is de lichenologie. Aan de buitenkant zit schimmel, die ook bepaalend is voor de grove vorm van korstmos. De algen verzorgen de fotosynthese, en produceren daarbij in plaats van suiker wat normaal wordt aangemaakt, speciale suikeralcoholen die door de schimmel kunnen worden verbruikt.
Algen zelf hebben ook voordeel van de schimmel: de schimmel houdt water vast, afkomstig is uit de lucht, zodat de algen hiervan gebruik kunnen maken voor de fotosynthese.
De schimmel scheidt zuren uit, deze helpen het opnemen van mineralen voor de algen. De schimmel ligt over de algen heen en biedt bescherming tegen sterk zonlicht.
Sommige schimmels zijn giftig en beschermen daarmee de algen tegen vijanden. Korstmos heeft meestal een specifieke vorm, kleur en structuur, die niet overeenkomt met die van vrijlevende bionten. In enkele gevallen bestaat het thallus uit algenklonten doortrokken met schimmeldraden.
Groeivormen
- Korstvormig: thallus bestaat uit uit kleine areolen, die niet altijd even duidelijk aaneensluiten. Prothallus soms nog duidelijk, waarop areolen zitten.
Er zijn verschillende typen:
- Endolitisch: in steen groeiend
- Endophloeodisch: in hout groeiend
- Placoied: lange, smalle of schubvormig verbrede lobben op plaatsen van Thallus areolen
- Squamuleus: de randschubben niet meer vergroeid met substraat
- Peltaat: in het midden aan de onderzijde bevestigd aan substraat
- Pulvinaat: opgerichte lobben, niet alleen aan de rand
- Bladvormig: lobben hebben een verschillende onder- en bovenzijde. De lobben liggen tenminste voor een deel vrij van het substraat en zijn er niet mee vergroeid.
Er zijn twee hoofdtypen:
- Laciniaat: de kenmerkende korstmosvorm met grote vormenrijkdom
- Umbilicaat: schildvormig korstmos met in het midden aan de onderzijde een aanhechting, waardoor aan de bovenzijde een 'navel' zichtbaar is
- Struikvormig: het thallus van dit type korstmossen is bandvormig of cilindrisch, en is over het algemeen radiair gebouwd.
Voorbeelden: Ramalina, Cladonia, Evernia, Usnea (baardmos).
- Haarvoormig: kleine, struikvormige korstmossen met een haardun thallus, waarbij de alg de groeivorm bepaalt (in tegenstelling tot de meeste ander korstmossen).
- Geleivormig: de symbiontische blauwwieren bepalen de geleiachtige consistentie en de kleur. Allerlei groeivormen komen weer voor bij de geleivormige korstmossen, maar deze zijn meestal klein.
Veenmossen
Veenmos is een geslacht van mossen bestaande uit meer dan honderd verschillende soorten. De planten uit dit geslacht staan ook wel bekend als veenmos. Bij het grote publiek is het mos bekend om het gebruik in decoratieve bloemstukjes, maar het wordt vanwege de sterk wateropnemende eigenschappen ook gebruikt om de structuur van de bodem te verbeteren en als substraat voor huisdieren die in vochtige omstandigheden moeten worden gehouden, zoals amfibieën. In sommige streken wordt Sphagnum gebruikt als isolatiemateriaal, bijvoorbeeld om kieren in blokhutten te dichten. Sommige Sphagnum-soorten kunnen twintig keer hun drooggewicht aan water opnemen in de cellen, waardoor het erg geschikt is als structuurverbeteraar in grond, bijvoorbeeld zandgrond. Een nadeel is dat het mos de bodem kan verzuren, door mineralen als calcium en magnesium op te nemen en waterstof af te geven. Deze eigenschap heeft er bij anaerobe soorten toe bijgedragen dat de zogenaamde veenlijken, lijken van mensen die pas gevonden worden als ze al vele eeuwen dood zijn, zo goed bewaard zijn gebleven.
Bladmossen
Bladmossen zijn een Klasse van mossen en bevat 95% van alle soorten. Deze klasse bestaat uit ongeveer 11,500 soorten die overal ter wereld voorkomen.De groep is anders door zijn sporendoosjes met tanden genaamd arthrodontous. De tanden staan los van elkaar, maar zitten allemaal vast aan de opening van de sporendoosjes. Deze tanden liggen bloot wanneer de Operculum eraf valt. In andere groepen mossen zijn de doosjes of nematodontous met een operculum eraan vast, of gaat open zonder tanden en operculum
levermossen Hauwmossen
levermossen en hauwmossen zijn een vrij soortenrijke groep (in de orde van grootte van tienduizend soorten) die vooral in de tropen voorkomen. Zij houden van een vochtige omgeving, en vele zijn epifyten in tropische regenwouden. Ze komen echter ook in zeer koude gebieden voor als Noord-Siberië. Zij worden tot de Mossen gerekend, en horen tot de planten die zich niet vermeerderen door middel van zaad ("lagere planten"). Ook hebben zij geen transportsysteem voor water (het zijn géén vaatplanten). Er is niet echt overeenstemming over wat de wetenschappelijke naam moet zijn: Hepaticae en Marchantiopsida zullen de meest populaire kandidaten zijn. Binnen de levermossen worden wel verdere groepen onderscheiden, zoals de blaasjesmossen en de klepvruchtlevermossen.